Loshouden, meemaken en samenredzaamheid
In een reeks van 3 delen gaan we dieper in op samenredzaamheid – deel 3
Burgerinitiatieven
Het burgerinitiatief kent in de Lage Landen sterke historische precedenten die ver terug gaan in de tijd.
In de 20e eeuw is het burgerinitiatief echter teruggedrongen door de uitbouw van de verzorgingsstaat, de doorwerking van de verzuiling en de heruitvinding van een consensusdemocratie waarin politici de samenwerking in het publieke domein voor hun rekening namen en nemen.
Als het waar is wat velen veronderstellen – dat we aan het begin van de 21e eeuw een uitzonderlijk sterke heropleving van burgerparticipatie, maatschappelijk initiatief en coöperatie van onderop meemaken – dan betekent dat tegelijk een massieve omkering van institutionele patronen die in de 20e eeuw ingesleten zijn geraakt.
Over enkele decennia, als het stof verder is neergedwarreld, kunnen we pas goed zien hoe institutionele veranderingen en continuïteiten zich tot elkaar (hebben) verhouden.
Voor nu kunnen we ten minste vaststellen dat er opmerkelijke, op veel plekken en door veel actoren gesignaleerde, veranderingen plaatsvinden in de driehoeksverhouding die zich laat schetsen tussen overheid, markt en gemeenschap.
Overheid en markt
We stellen vast dat er vanuit de domeinen van zowel overheid, markt als gemeenschap significante bewegingen zijn waar te nemen die beleidsmaker, ondernemer en burger vanuit hun veronderstelde ‘comfort zones’ doen treden.
- Privatiseringsbeleid zorgt er voor dat voorheen publiek geachte taken steeds meer in private handen komen.
- Via participatiebeleid en interactief beleid zoekt de overheid de burger als partner en medestander op en ook via de grote decentralisaties komen voormalige overheidstaken voor een deel ‘doorgedecentraliseerd’ bij de gemeenschap terecht.
- Actief burgerschap en sociaal doe-het-zelven impliceren dat burgers niet altijd wachten op een uitnodiging van de overheid, maar ook zelf collectieve actie ondernemen in het publiek domein.
- Van sociaal ondernemerschap is sprake als een zakelijk verdienmodel wordt ingezet voor waardecreatie in het sociale domein.
Het discours over de bewegingen ‘van onderop’ – vanuit markt en vooral gemeenschap – gaat met veel optimisme gepaard. De ‘energieke samenleving’ lijkt bewaarheid.
De vitale samenleving
“De samenleving hoeft niet gerevitaliseerd; de vitale samenleving bestaat al”
Anderen veronderstellen de aanwezigheid van een altruïsme-overschot, een overvloedige neiging om wat voor anderen te willen betekenen, los van persoonlijk gewin.
Men heeft het over eigentijds idealisme, en stelt dat men daarbij nog steeds hun inspiratie vinden in het ‘hogere’. Vroeger hield dat meer verband met het sacrale, nu meer met het sociale en vitale – het idealistisch elan richt zich nu meer op gezondheid, leefbaarheid en ‘quality of life’ als hogere doelen.
We kijken verwachtingsvol naar betrokken burgers, deelnemersdemocratie, gemeenschappelijkheid en solidariteit, want: “Als burgers zich aaneensluiten voor een duurzamer doel – het organiseren van zorg, het open houden van een buurthuis, de inrichting van hun wijk – brengen ze een diepere vorm van verbinding tot stand, de verbinding met een doel dat boven het individu uitstijgt. Zulke banden zijn misschien minder stevig dan de oude banden met kerk, partij en zuil, maar ze komen toch dicht in de buurt”.
Waar blijft de overheid?
Over het laatste lopen de meningen nogal uiteen – reden ook om hier in te zoomen op de rol en positie van de overheid.
Een van de clichés van de hedendaagse politiek luidt dat er een massieve ‘shift from government to governance’ heeft plaatsgevonden, waarbij het eerste meestal wordt voorgesteld als verticaal, monocentrisch en unilateraal bestuur, en het tweede als horizontaal, gedecentreerd en multilateraal bestuur
Men spreekt over een ontwikkelingsgang van ‘Old Public Administration’ (OPA), via ‘New Public Management’ (NPM), naar ‘Networked Community Governance’ en ‘New Public Governance’ (NPG).
Net als bij OPA claimde de overheid bij NPM nog steeds het primaat in het publieke domein, zij het dat daarbij bedrijfsmatige concepten werden gebruikt (de verantwoordelijke instanties zouden als publieke opdrachtgevers het ‘wat’ bepalen en met uiteenlopende opdrachtnemers afspraken maken over het ‘hoe’).
Bij de nieuwe vormen van ‘governance’ zou dit fundamenteel veranderen: de overheid zou niet meer de centrale opdrachtgever zijn, maar één van de vele betrokkenen, en doorgaans niet eens de belangrijkste.
De overheid zou een bescheiden, meer ondersteunende en faciliterende rol passen. Politiek geïnspireerde reflexen en hardnekkig gelijkheidsdenken zouden overheden weerhouden in de gewenste ontwikkeling mee te gaan.
Eerst de burger
Van ‘dit wil de politiek niet’ (ambtenaren) en ‘we hebben op het moment andere prioriteiten’ (burgemeesters en schepenen) tot aan ‘het primaat ligt bij de raad’ (raadsleden).
Er zijn nog wel andere verklaringen waarom overheidsactoren in het huidige tijdsgewricht nog niet in de achtergrond zijn opgelost. Om te beginnen zijn er domeinen waar ‘eerst de burger’ en ‘achteraan de overheid’ niet erg voor de hand ligt.
Het publiek domein is niet alleen ‘sociaal domein’. Er is bijvoorbeeld ook topsectoren-, economisch en infrastructureel beleid waar een stevige, aan het voortouw meetrekkende rol van de overheid op zijn plaats is. Uit de internationale literatuur blijkt dat overheidsactoren vaak een centrale rol spelen in ‘urban regimes’ die voor het bredere veld en de langere termijn succesvol zijn.
Daarnaast valt op dat in domeinen waar initiatief van onderop duidelijk meer voor de hand ligt – en in zulke domeinen zijn we hier geïnteresseerd – de overheid vaak toch nog een belangrijke rol krijgt toebedeeld, en ook neemt.